editie 48 / september 2016

Recente en komende rechtspraak

Lira's rechtszaak tegen de kabelexploitanten

In augustus 2014 stelde de Amsterdamse rechter Lira grotendeels in het gelijk in het geschil met de kabelmaatschappijen UPC, Ziggo en Delta/Zeelandnet. Ze werden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding in verband met gemiste kabelinkomsten. De kabelaars en de koepel Rodap hebben tegen dit vonnis (het kabelvonnis) hoger beroep aangetekend, en ook door Lira is vervolgens op onderdelen appel ingesteld. Inmiddels worden de kabelvergoedingen op basis van het PAM-Rodap-Convenant sinds 1 januari 2015 weer (deels) betaald. Voor de vergoedingen die nu nog ontbreken (o.a. voor de periode vanaf 1 oktober 2012), zal verder moeten worden geprocedeerd om tot vaststelling van de door Lira geleden schade te komen (schadestaatprocedure).

De uitspraak in hoger beroep – partijen zijn gehoord, de uitslag is alweer enkele malen aangekondigd en uitgesteld – mag redelijkheidshalve nog in de loop van 2016 verwacht worden. De vraag die ons bezig houdt, is: waarom is de uitslag alweer een keer uitgesteld?

Met het bovenstaande verbonden is Lira’s besluit om, samen met VEVAM en NORMA, wegens niet-betalen over te gaan tot een dagvaarding in kort geding bij de Amsterdamse rechtbank tegen een aantal kabelexploitanten. Begin 2016 vond de zitting plaats en inmiddels is er een uitslag die geen van beide partijen voor de volle 100% tevreden stelde. De kortgedingrechter oordeelde dat zij op grond van haar bevoegdheden geen mogelijkheid zag om de kabelaars tot onvoorwaardelijke betaling te dwingen, maar gaf LIRA c.s. in haar overwegingen wel op een aantal cruciale punten gelijk.

 

VOB-Leenrecht

De Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) is een procedure tegen de Stichting Leenrecht begonnen, niet uit vijandigheid jegens wat de Stichting Leenrecht doet, maar juist uit sympathie voor het soort van uitleningen waarvoor Stichting Leenrecht ooit is opgericht. Onmiddellijk na deze dagvaarding zijn de Stichting Lira en het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) daaropvolgend 'tussengekomen' zoals dat heet. Dat wil zeggen dat ze volop als belanghebbende partijen in de procedure meedoen, zij het in tegengestelde kampen.

De bedoeling van de advocaat van de VOB is duidelijk: hij wil op zo kort mogelijke termijn via zogenoemde prejudiciële vragen ten gunste van de bibliotheken de toestemming op Europees niveau afdwingen om ebooks onder de werking van de leenrechtexceptie uit te mogen lenen. Bibliotheken immers zouden het liefst zien dat ze ebooks als gewone boeken zouden mogen uitlenen, wellicht met bijvoorbeeld een window (een termijn na verschijnen waarin het werk niet uitgeleend mag worden) of met een relevant tariefverschil tussen papieren en digitale uitleen dat dan – net als nu – in de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen (StOL) door betrokken partijen (bibliotheken, auteurs, uitgevers) zou moeten worden overeengekomen of bij onenigheid door de onafhankelijke voorzitter vastgesteld.

Gewone papieren boeken vallen zoals bekend al lang onder het gewone leenrecht. Dat wil zeggen: een auteur kan zich niet met een beroep op de Auteurswet verzetten tegen de uitlening van zijn boek door openbare bibliotheken. Afrekening van het verschuldigde leengeld onder auteurs en uitgevers vindt plaats op grond van tarieven die via de paritair samengestelde, in de Auteurswet beschreven Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen (StOL) uiteindelijk door Stichting Leenrecht bij de bibliotheek worden geïncasseerd en voor het grootste deel door Lira aan rechthebbenden uitbetaald.

Genoemde gerechtelijke procedure zou zich volgens de VOB moeten blijven beperken tot het repertoire dat in de traditionele bibliotheek het meest wordt uitgeleend. Boeken dus, maar dan in digitale vorm.

De Stichting Leenrecht stelt zich passief maar tot medewerking bereid op. Het bestuur van deze uit schrijvers en uitgevers bestaande eigenrechtorganisatie is bereid om zodra over de digitale uitleen in de StOL overeenstemming zou bestaan, de incasso en primaire repartitie van de vergoedingen op zich te nemen, zoals dat ook nu al vele jaren bij de uitleen van gewone (lees: papieren) geschriften gebeurt.

Uitgevers daarentegen lijken problemen te hebben met een onbeperkte bevoegdheid van bibliotheken om tot uitleen van gedigitaliseerde geschriften over te gaan, bevreesd als zij wellicht zijn dat deze ontwikkeling hun commerciële verkoopmarkt ernstig zal verstoren.

Onder auteurs zal een belangrijke rol in de pro- of contra-houding gespeeld worden door het antwoord op de vraag welk nieuw wettelijk uitleensysteem het beste effect op hun financiën heeft. Zij zullen nuchter kijken naar de opbrengsten en de hevigheid waarmee de prijs van het traditionele boek en daaruit voortvloeiende royalty's door de nieuwe uitleenvormen zouden kunnen worden bedreigd.

De Haagse rechtbank heeft in de zomer van 2014 een comparitie van partijen gehouden waarna kort daarop een eerste uitspraak volgde waarin de rechters meedeelden prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie te hebben voorgelegd. Daardoor is het antwoord op de vraag 'vallen uitleningen van ebooks onder het leenrecht?' een Europees probleem geworden.

Het lijkt erop dat het niet zolang meer zal duren tot er op Europees niveau een uitspraak op de gestelde vragen zal komen. Inmiddels ligt er een advies op tafel van de advocaat-generaal bij het Luxemburgse Hof van Justitie dat voor de auteurs gunstig uitviel, in die zin dat de advocaat-generaal van mening was dat een hoog beschermingsniveau voor originaire makers ook op dit terrein wenselijk was en dat de auteurs gecompenseerd moesten worden voor de eventueel door de nationale wetgever afgedwongen beperkingen van het verbodsrecht. Uitgevers leken minder tevreden.

Het wachten is op hoe het Hof van Justitie oordeelt over het advies van de advocaat-generaal. Meestal – in 80% van de gevallen – wordt zo’n advies door het Hof overgenomen.

KH